Yvette Nagel
Ik moet ongeveer zes of zeven
jaar geweest zijn toen ik het schaakspel van mijn vader leerde. Ik kan me niet
echt goed herinneren wanneer dat was, maar ik weet wel dat mijn vader op
zondagmiddag het boekje Oom Jan
leert zijn neefje schaken van Max Euwe erbij haalde en daaruit voorlas.
We speelden samen de partijen en voorbeelden na. Na afloop van de ‘les’ mocht
ik dan probleemstellingen oplossen. Dat ging niet altijd even goed. Eén
herinnering staat me bij, ik moest mat in twee zien te vinden. Dat lukte niet
en ik werd al snel ongeduldig. Mijn vader probeerde me op zijn goed bedoelde
manier te stimuleren en merkte op dat het probleem zo simpel was dat elke
sukkel het kon oplossen. Het had een averechts effect. De stukken vlogen door
de kamer en dat was het einde van die sessie.
een hobby, een beroep, een beleid

Het had
gemakkelijk het einde van mijn schaakcarrière kunnen zijn. Maar het
enthousiasme van mijn vader had een verslavende uitwerking. We woonden toen in
een klein dorp, Hoevelaken, dat nog geen schaakclub had. Mede op initiatief van
mijn vader werd in 1972 het Hoevelakense Schaakgenootschap (hsg) opgericht.
Ik was met mijn zeven jaar het jongste lid. De clubavonden waren een feest. Ik
mocht later naar bed dan anders en bovendien werd ik door mijn volwassen
mannelijke tegenstanders altijd getrakteerd op een glaasje cassis en een plak
kandijkoek. Ik ging dus graag naar de club.
Naast het schaken had ik nog twee passies:
turnen en zwemmen. In 1974 had mijn vader me opgegeven voor een tweedaags
schaaktrainingskamp in Papendal. Toen ik ontdekte dat daar hard geturnd werd,
wist ik niet hoe snel ik er na afloop van de training heen moest rennen om de
acrobatische verrichtingen te volgen. Ik had grootse fantasieën, het schaken
nam daarbinnen maar een bescheiden plaats in.
Op mijn lagere school werd er ook
actief geschaakt. Op zaterdagochtend werden schaakcursussen en -competities
verzorgd door leden van het hsg en de onderwijzers. Je kreeg eerst
les voor het Pionnen-, Toren- of Konings- diploma (de officiële papieren van de
Koninklijke Nederlandse Schaakbond) en daarna speelde je een competitiepartij.
Toen ik
dertien jaar was verhuisde ons gezin van Hoevelaken naar Hilversum. Een totaal
nieuwe periode brak aan, een andere middelbare school, nieuwe klasgenoten en
vriendinnen. De interesse voor het schaken was plotseling verdwenen en ik wilde
geen lid meer zijn van een schaakclub.
Dit veranderde
op slag toen ik maanden later mijn broertje Iwan op een donderdagavond van de
jeugdafdeling van de schaakclub De Pion moest afhalen. Er waren veel jeugdleden
waaronder een paar jongens van mijn middelbare school die ik wel leuk
vond. Ik werd meteen uitgedaagd voor een potje. Natuurlijk kwamen we veel te
laat thuis, maar dat had gelukkig geen consequenties. De vernieuwde interesse
in het schaken had wel gevolgen.
Ik mocht uitkomen in de jeugdteams en ik
kwalificeerde mij voor het Nederlands Meisjeskampioenschap. Elke school ziet
graag zijn naam verbonden aan positieve resultaten. Mijn resultaten verschenen
met enige regelmaat in de lokale krant, inclusief de vermelding dat ik een
leerlinge was van het Hilversums Gymnasium. Gratis reclame voor mijn school en
ik vond dus dat ik daar van moest profiteren. Mijn spijbelcarrière werd
voortaan aan het schaken gerelateerd: ik kan die en die les niet volgen want ik
moet schaken. Het werkte perfect!
In 1981 werd ik Nederlands
Meisjeskampioen. Als beloning mocht ik twee jaar later deelnemen aan het
wereldkampioenschap voor meisjes in Mexico Stad. Ik nam het schaken serieus,
trainde veel, maar beschouwde het toch ook als een uniek uitje. Wij
(deelneemsters en trainers) waren ondergebracht in een hotel midden in Mexico
Stad. De speelzaal was in een klooster ergens in de bergen op ruim een uur
rijden. Dagelijks werden we met een bus vervoerd die in Nederland onmiddellijk
van de weg zou worden gehaald. De rookwolken van de motor sloegen naar binnen
toe en de deur was een niet bestaand item. Toch overleefde het gevaarte alle
dertien ronden. Het klooster zelf was prachtig, het was er alleen berekoud. De
Mexicaanse afgevaardigde was een mooie dame die altijd in een dun bloesje
speelde en drommen fans om zich heen verzamelde. Haar schoonheid leverde geen
prijs op. Die eer, gecreëerd op het bord, viel aan mij. Het was een leerzaam
evenement, en ondanks een goede start was de elfde plaats mijn eindresultaat.
In 1983 was ik lid
van de commissie damesschaak van de knsb. Deze commissie stelde een
beleidsplan op om het schaken onder meisjes en vrouwen te stimuleren en de
bestaande schaaksters voor het spel te behouden. In 1983 startte de AVRO het
radioprogramma Denksport Panorama.
Samen met grootheden als Rob Clerc (dammen) en Carol van Oppen (bridge)
mocht ik wekelijks een column en een schaakprobleem verzorgen. Deze ervaring
gaf mij later de gelegenheid om met regelmaat schaakver- slaggeving voor nos Langs de Lijn te doen en onder
andere grootmeester Jan Timman op zijn smalle pad naar het wereldkampioenschap
te volgen.
Van je hobby je werk maken, dat leek me
wel wat. Kort nadat ik in 1988 mijn studie Communicatie Wetenschappen aan de
Universiteit van Amsterdam had afgemaakt, ontmoette ik mijn huidige
echtgenoot, het kon bijna niet anders, in de schaakwereld. Ik
verhuisde naar Amerika waar hij net een uitgeverij en het schaakblad Inside Chess had opgericht. Het
spelen van het spel zelf werd meer en meer vervangen door uitgebreidere journalistieke
bezigheden en organisatorische zaken. Vandaag de dag houd ik me daar nog steeds
mee bezig. En eigenlijk heb ik een unieke positie in de schaakwereld waar het
opbouwen van een bestaan al moeilijk is voor veel mannen.
Schaken wordt toch nog steeds gezien als een mannensport
In 1982 wilde ik meespelen bij de jeugdkampioenschappen van de Stichts Gooise Schaakbond, omdat ik bij de meisjes nauwelijks tegenstand ondervond. Het verzoek werd afgewezen omdat de reglementen het niet toestonden. Een jaar later kon men wel aan mijn wens tegemoet komen omdat er niet voldoende aanmeldingen waren!
Ik ben nooit zo’n voorstander geweest van aparte mannen- en vrouwentoernooien. Ik ben veel gemotiveerder en speel veel beter tegen iemand van de andere sekse. Alhoewel ik me wel kan voorstellen dat het voor veel vrouwen intimiderend kan zijn om tussen al die mannen te moeten schaken, is het toch gek dat er voor het schaken (een niet-fysieke sport) zoveel aparte competities zijn. De bridgesport, bijvoorbeeld, is veel geïntegreer- der en de kreet ‘vrouwen kunnen niet bridgen’ wordt veel minder gehoord.
Op de vraag ‘waarom schaken er relatief zo weinig vrouwen’, is een van de veel gehoorde antwoorden dat het te maken heeft met traditie. Mannen schaken nu eenmaal veel langer dan vrouwen en vrouwen hebben dus een achterstand. Bovendien is schaken geen vrouwensport.

Als je Geschiedenis van het schaakspel deel 2 van Silbermann en Unzicker er op naleest, blijkt dat het schaken vroeger een spel was dat wijdverbreid en misschien veel verbreider was dan nu. ‘In de Middeleeuwen schaakten de vrouwen even enthousiast als de mannen, hetgeen aan de hand van oude documenten en vooral de literatuur van de Late Middeleeuwen kan worden aangetoond.’ Maar aan het einde van de zestiende eeuw, toen de schaak- theorie zijn intrede deed en het fenomeen ‘beroepsschaker’ zich ontwikkelde, vielen de vrouwen buiten de boot. Het was te gevaarlijk. ‘Vrouwen vonden toen geen gelegenheid zich het spel eigen te maken, dat steeds meer aan inhoud won. Naarmate het schaken zich tot een wetenschap ontwikkelde, werd het, overeenkomstig de geest der tijd, een mannenaangelegenheid. Niet omdat vrouwen minder scherpzinnig zouden zijn, maar omdat geleerde vrouwen niet in het tijdsbeeld pasten en slechts de lachlust opwekten. Het “schone” geslacht moest lieflijk en naïef zijn.’ (Silbermann & Unzicker, p. 94). Schaken was te verstandelijk en het sierde het vrouwelijke geslacht niet aan wedijverende activiteiten deel te nemen.
Een daaraan verbonden probleem werd dat vrouwen geen toegang hadden tot de speciale clubs die in de loop der jaren werden opgericht. Pas in 1886 merkt Wilhelm Steinitz in het meinummer van The International Chess Magazine op dat in Turijn vrouwen toegang krijgen om de club te bezoeken en deel te nemen aan toernooien. Steinitz spreekt de wens uit dat de Amerikaanse schaakclubs dit voorbeeld zullen volgen. ‘This is as it should be, and we hope that this example will be followed by other chess socie- ties, it being evident that, if we engage the queens of our hearts for the queens of our boards and if we can enlist the interest of our connubial mates for our chessical mates our intellectual pastime will be immensely benefited and will pass into universal favor.’ (R.J. McCrary).
Toch waren er al vrouwentoernooien. Het eerste toernooi kwam in 1866 in Londen van de grond en Engeland bleef jarenlang het toonaangevende land wat betreft het vrouwenschaak. Op 22 juni 1897 vond het eerste internationale vrouwentoernooi in de Engelse hoofdstad plaats. Vrouwenschaakclubs werden een modeverschijnsel en aan het eind van de negentiende eeuw waren er clubs te vinden in onder andere Londen en New York.
Schaken wordt toch nog steeds gezien als een mannensport
In 1982 wilde ik meespelen bij de jeugdkampioenschappen van de Stichts Gooise Schaakbond, omdat ik bij de meisjes nauwelijks tegenstand ondervond. Het verzoek werd afgewezen omdat de reglementen het niet toestonden. Een jaar later kon men wel aan mijn wens tegemoet komen omdat er niet voldoende aanmeldingen waren!
Ik ben nooit zo’n voorstander geweest van aparte mannen- en vrouwentoernooien. Ik ben veel gemotiveerder en speel veel beter tegen iemand van de andere sekse. Alhoewel ik me wel kan voorstellen dat het voor veel vrouwen intimiderend kan zijn om tussen al die mannen te moeten schaken, is het toch gek dat er voor het schaken (een niet-fysieke sport) zoveel aparte competities zijn. De bridgesport, bijvoorbeeld, is veel geïntegreer- der en de kreet ‘vrouwen kunnen niet bridgen’ wordt veel minder gehoord.
Op de vraag ‘waarom schaken er relatief zo weinig vrouwen’, is een van de veel gehoorde antwoorden dat het te maken heeft met traditie. Mannen schaken nu eenmaal veel langer dan vrouwen en vrouwen hebben dus een achterstand. Bovendien is schaken geen vrouwensport.

Als je Geschiedenis van het schaakspel deel 2 van Silbermann en Unzicker er op naleest, blijkt dat het schaken vroeger een spel was dat wijdverbreid en misschien veel verbreider was dan nu. ‘In de Middeleeuwen schaakten de vrouwen even enthousiast als de mannen, hetgeen aan de hand van oude documenten en vooral de literatuur van de Late Middeleeuwen kan worden aangetoond.’ Maar aan het einde van de zestiende eeuw, toen de schaak- theorie zijn intrede deed en het fenomeen ‘beroepsschaker’ zich ontwikkelde, vielen de vrouwen buiten de boot. Het was te gevaarlijk. ‘Vrouwen vonden toen geen gelegenheid zich het spel eigen te maken, dat steeds meer aan inhoud won. Naarmate het schaken zich tot een wetenschap ontwikkelde, werd het, overeenkomstig de geest der tijd, een mannenaangelegenheid. Niet omdat vrouwen minder scherpzinnig zouden zijn, maar omdat geleerde vrouwen niet in het tijdsbeeld pasten en slechts de lachlust opwekten. Het “schone” geslacht moest lieflijk en naïef zijn.’ (Silbermann & Unzicker, p. 94). Schaken was te verstandelijk en het sierde het vrouwelijke geslacht niet aan wedijverende activiteiten deel te nemen.
Een daaraan verbonden probleem werd dat vrouwen geen toegang hadden tot de speciale clubs die in de loop der jaren werden opgericht. Pas in 1886 merkt Wilhelm Steinitz in het meinummer van The International Chess Magazine op dat in Turijn vrouwen toegang krijgen om de club te bezoeken en deel te nemen aan toernooien. Steinitz spreekt de wens uit dat de Amerikaanse schaakclubs dit voorbeeld zullen volgen. ‘This is as it should be, and we hope that this example will be followed by other chess socie- ties, it being evident that, if we engage the queens of our hearts for the queens of our boards and if we can enlist the interest of our connubial mates for our chessical mates our intellectual pastime will be immensely benefited and will pass into universal favor.’ (R.J. McCrary).
Toch waren er al vrouwentoernooien. Het eerste toernooi kwam in 1866 in Londen van de grond en Engeland bleef jarenlang het toonaangevende land wat betreft het vrouwenschaak. Op 22 juni 1897 vond het eerste internationale vrouwentoernooi in de Engelse hoofdstad plaats. Vrouwenschaakclubs werden een modeverschijnsel en aan het eind van de negentiende eeuw waren er clubs te vinden in onder andere Londen en New York.
De eerste vrouw die
in de schaakwereld furore maakte en bewees dat vrouwen wel degelijk in
mannelijke competities konden meedraaien, was Vera Mencik. Geboren in Moskou in
1906, leerde ze het spel op negenjarige leeftijd van haar Tsjechische vader.
In 1921 verhuisde Vera naar het geboorteland van haar moeder en belandde in
Hastings. Ze werd een pupil van Geza Maroczy die ook de latere wereldkampioen
Max Euwe trainde.
Zes jaar later, in
1927, organiseerde de wereldschaakbond (fide) het
eerste wereldkampioenschap schaken voor vrouwen. Vera Mencik veroverde die
titel overtuigend en bleef zeventien jaar lang wereldkampioene totdat zij in
1944 bij een bombardement op Londen om het leven kwam. Als schaakprofessional
gaf ze tijdens haar korte leven ook schaakles, lezingen en simultaans en runde
tevens tot 1939 het National Chess Centre.
In 1929 raakte de wereldkampioene in
opspraak toen ze een uitnodiging voor het befaamde toernooi in Karlsbad
accepteerde. Het was een belediging voor de traditionele mannenorde. Albert
Becker, een Weense schaakmeester, was zo verbolgen dat hij voorstelde dat
iedereen die van Mencik verloor, lid moest worden van de Vera Mencik Club. Het
was gewoon ondenkbaar om van een vrouw te verliezen. Becker was een van de
eersten die zich als lid van de Mencik Club
aandiende. Ook Max Euwe werd een trouw lid van haar club.
Alhoewel de fide al
vanaf 1927 schaakolympiades organiseerde, duurde het tot 1957 voordat de eerste
olympiade voor vrouwen in Emmen plaatsvond. De deelnemende landen vaardigden
twee deelneemsters en een re- servespeelster af (in 1976 werd dit drie
speelsters en een reserve) en zij streden om de Vera Mencik-cup. Beginnend met
eenentwintig vrouwenteams in 1957, is dat aantal gegroeid tot 72 vrouwenteams
tijdens de olympiade in Elista in 1998. Het grootste aantal deelnemende teams
was tijdens de olympiade in Moskou 1994 - 81 teams. Vrouwen konden pas grootmeester
worden nadat in 1977 de titel was ingevoerd, voor mannen bestond die titel al
sinds 1950.
In Nederland zijn
er diverse activiteiten voor het meisjes- en vrouwenschaak. Er zijn regionale
en nationale kampioenschappen in diverse leeftijdscategorieën. Er zijn
schaakcursussen op school, in buurthuizen, clubs en op tv en vele clubs kennen
speciale jeugdafdelingen.
Beginjaren negentig werd geprobeerd met
geld van het toenmalige wvc- ministerie mannelijke sporten als rugby,
biljarten, schaken, touwtrekken en schieten populair te maken. De sportbonden
kregen subsidie om speciale projecten op te zetten zodat meer vrouwen zich
voor hun sport zouden gaan interesseren. Toen in 1995 de balans werd opgemaakt
bleek dat de biljart- en de rugbybond veel nieuwe vrouwelijke leden telden. Bij
de schaakbond was het streven om vrouwen te interesseren in de schaaksport
totaal mislukt: niet meer dan twee vrouwelijke leden meldden zich aan bij een
schaakclub (J. Brouwer de Koning). Schaakverenigingen was gevraagd
bijeenkomsten voor vrouwen te organiseren, waarvoor zij een financiële
tegemoetkoming konden krijgen. Ongeveer vijfenzeventig vrouwen namen een jaar
deel aan de clubjes, daarna ebde het enthousiasme weg. Een bijkomend probleem
was en is dat het niveau van een beginnende schaker niet aansluit op het niveau
van schaakclubleden. Integratie binnen de schaakclubs voor deze beginnelingen
is een noodzaak. Hoewel vele clubs jeugdafdelingen kennen waar les wordt
gegeven en een aparte competitie hebben, ontbreekt een soortgelijke opzet voor
volwassenen.
De knsb is,
zolang ik mij kan herinneren, op papier bezig om het vrouwenschaak te
stimuleren. Naar aanleiding van de indrukwekkende prestatie van het Nederlands
vrouwenteam op de schaakolympiade in Elista (een vierde plaats) zijn extra
trainingen georganiseerd om het niveau te handhaven c.q. te verhogen. Het
initiatief is er om jonge meisjes te stimuleren via extra titels en bekers. Het
kampioenschap van Nederland tot twaalf jaar wordt in een gemengde groep
gespeeld. En talentvolle schaaksters kunnen een door het noc*nsf erkende
A- of
B-status krijgen waardoor zij voor
extra begeleiding en financiële steun in aanmerking komen.
Ondanks alle goede
bedoelingen en initiatieven van de knsb, blijft het aantal geregistreerde en
georganiseerde schaaksters evenwel bedroevend laag (zie de tabel op pagina 49).
Van de
‘denksporten’ lijkt de bridgebond de uitzondering die de regel bevestigt, met
een bijna 50-50 man/vrouw verhouding.
Alle sporten met
elkaar vergelijkend, komt de noc*nsf over 1998 tot de volgende
conclusies: Van 80% van de leden is het bekend of het mannen of vrouwen zijn.
De verhouding mannen/vrouwen is in totaal 64:36 (bij de junioren 61:39 en bij
de senioren 66:34). Het totaal aantal vrouwen is in 1998 gedaald, het aantal
mannen daarentegen gestegen.
De schaaksport zit
met zijn 5% vrouwen dus
ruim onder het gemiddelde. Ook in de Verenigde Staten is dit het geval, daar
is iets meer dan 7% van de leden vrouw. De Amerikaanse schaakbond heeft
ongeveer 84.000 leden, waarvan 78.020 mannen en 5.980 vrouwen (gegevens uscf). Volgens
de Amerikaanse kampioene Anjelina Belakovskaia zijn er slechts drie landen waar
het aantal schakende vrouwen vrijwel gelijk is aan dat van de mannen, te weten
Hongarije, Oekraïne en China. Het is dan ook geen toeval dat deze drie landen
uitstekende vrouwelijke vertegenwoordigsters in de schaakwereld hebben, met uit
Hongarije de drie zusjes Polgar, uit de Oekraïne Alisa Galliamova en uit China
de huidige wereldkampioene Xie Jun en de nu in Nederland wonende Zaoquin Peng.
Als een land maar genoeg speelsters heeft, dan komen de sterke speelsters ook
wel.
Maar het kan ook
anders. Voetbal is toch niet een typische vrouwensport. De Volkskrant van 21 juni 1999
meldt dat in Amerika het vrouwenvoetbal bijzonder populair is, 40% van het
competitievoetbal wordt door vrouwen gespeeld. Dit percentage is hoger dan in
vele andere landen, in Nederland is dit bijvoorbeeld slechts 6,3%.
De grote
vrouwelijke Amerikaanse belangstelling voor deze tak van sport leidde tot de
volgende uitspraak van Sepp Blatter, voorzitter van de wereldvoetbalbond fifa: ‘De
toekomst van het voetbal is aan de vrouwen.’ (De Volkskrant, 21 juni 1999)
Al jaren wordt er
gespeculeerd en gedebatteerd over de vraag waarom er zo weinig vrouwen schaken.
Misschien is het de tijdsduur en de concentratie die voor veel vrouwen niet op
te brengen is. Opmerkingen als ‘schaken is net zoiets als verf zien opdrogen’
zijn niet onbekend.
Ook voor niet-schakende vrouwen kan de tijdrovende bezigheid van hun partner slecht te verkroppen zijn. De Belgische kunstenaar Marcel Duchamp scheen in 1927 de eerste week met zijn nieuwe bruid door te brengen met de bestudering van schaakproblemen. Zijn vrouw, in een wanhopige poging om iets van de wittebroodsweken te redden, stond midden in de nacht op toen Duchamp vast in slaap was en lijmde de schaakstukken aan het bord vast. Ze waren drie maanden later gescheiden.
Naast de
traditionele kanten zijn er de sociale aspecten. Schaken zou een mannensport
zijn en dus worden meisjes hier van huis uit niet warm voor gemaakt.
Schaakclubs zijn vaak niet vrouwvriendelijk. In de puberteit, en ook op latere
leeftijd, haken veel vrouwen af die vroeger wél enthousiast waren. School, werk
en/of huiselijke omstandigheden geven hun weinig mogelijkheden om door te gaan
met schaken. De geringe financiële zekerheid die het schaken biedt, stimuleert
niet tot een professioneel bestaan op hoog niveau.
De knsb had in 1998 moeite om voor het Nederlands dameskampioen- schap tien deelneemsters te vinden en overtrad voor die ene keer haar eigen reglementen door een in Nederland woonachtige buitenlandse speelster tot het nk toe te laten. In 1999 hoopte de schaakbond via een knock- out formule een groter aantal vrouwen achter het bord te krijgen. De aangeschreven vrouwen hebben laten weten enthousiast te zijn over de nieuwe formule, maar vrouwen met kleine kinderen of een baan houden de voor het nk op te nemen vakantiedagen liever voor de familie beschikbaar.
Het nk voor
heren heeft hier veel minder mee te maken, daar zijn de deelnemers over het
algemeen profspelers. De vrouwen blijven in een soort vicieuze cirkel
gevangen: ze schaken weinig, het niveau blijft laag, waardoor ze geen steun
krijgen en het niet interessant is om veel te spelen.
De financiële
compensatie maakt het vaak onaantrekkelijk voor vrouwen om zich serieus op het
schaken toe te leggen. Het wereldkampioenschap in 1997/98 had een totaal
prijzenfonds van 5 miljoen dollar. Tegelijkertijd werd er een vrouwenkandidatentoernooi
gehouden dat een prijzenfonds had van slechts 25.000 dollar. Vergelijk dit eens
met een snelschaakevene- ment voor journalisten tijdens de WK-finale in
Lausanne dat een prijzengeld kende van 50.000 dollar!
Eén van de
redenen voor Zsuzsa Polgar om haar titel als wereldkampioene niet te
verdedigen was dat het in de reglementen vastgestelde minimum bedrag van
200.000 dollar niet bijeengebracht kon worden.
Dit is in de
tenniswereld toch wat anders, daar is het prijzengeld van de vrouwen bijna net
zo hoog als dat van de mannen. Een evenement als Wimbledon kent voor de
mannelijke winnaar een bedrag van 455.000 Engelse pond en voor de winnaar
onder de vrouwen 409.500 pond.
Aan de
publiciteit hoeft het niet liggen, een toernooi met Judit Polgar trekt publiek
en de media aan. In het verleden gingen dames als Pia Cramling en Nona
Gaprindasvili haar voor. Tien jaar geleden zou het nog ondenkbaar zijn dat
vrouwen ‘mannen’-toernooien winnen. Maar met rolmodellen als de zusjes Polgar
zie je toch meer succesvolle schaaksters naar voren komen, zoals Henriëtte Hunt
in Engeland, Irina Krush in Amerika en Bianca Muhren in Nederland.
En dan is er
misschien de verrassende niet-traditionele en niet-sociale reden waarom er
minder vrouwen zouden schaken. Een artikel getiteld ‘Roles of Men and Women in
Chess’ door Scott Chiou en Professor Frankel maakt gewag van het hormooneffect.
Het hormoon testosteron is gerelateerd aan agressiviteit en wordt meer
geproduceerd door mannen dan door vrouwen. Het artikel beschrijft een onderzoek
waaruit geconcludeerd kon worden dat wanneer mannen een uitdaging voor ogen
staat, hun testoste- ronniveau omhoog gaat ter voorbereiding van de competitie.
Het hogere gehalte aan testosteron versterkt het dominante gedrag en helpt in
het winnen van de wedstrijd. Het testosterongehalte bij volwassen mannen
schijnt ongeveer tien keer zo hoog te zijn als bij vrouwen. Het lagere
testosterongehalte bij vrouwen en daarmee de mindere drang tot agressiviteit
en competitie, zou kunnen verklaren waarom de schaaksport door mannen wordt
gedomineerd. Een mooie uiteenzetting die mijns inziens op vele sporten van
toepassing is.
Maar ik heb nu wel een reden gevonden om
het jammer te vinden dat de schaaksport recentelijk is toegelaten tot de ioc.
Immers, schakers kunnen nu onderworpen worden aan dopingcontrole. Ik had anders
graag alle vrouwen opgeroepen om meteen hun testosterongehalte zodanig te verhogen,
dat we wereldkampioen in alle categorieën worden en op die manier alle
vooroordelen de wereld uit helpen.